
Een bijgevonden randscherf maakt dit
relict tot een bijna volledig item.
Mijn snelle start werd mij niet in dank afgenomen door Johnny want al vlug had ook hij resultaat met een randscherf in grijs gereduceerd aardewerk met hoog opstaande rand. Zo kon ik weer beginnen te nummeren, meten en beschrijven.
Een vreugdekreet van Walter liet me horen dat ik nog lang niet gedaan had met dit werk. Hij kwam aandraven met een randscherf in donker grijs aardewerk, met nagelversiering en gearceerde band, duidelijk type Holwerda 31 (urne). Wat nog prachtiger is, dit geheel blijkt de ontbrekende schakel te zijn van een urne die reeds enkele weken lag te wachten op deze samensmelting.
Met dit gegeven kunnen wij deze namiddag zeker sensationeel noemen. Twee relicten die we op één namiddag bijna volledig kunnen samenstellen. Daar moet zeker op geklonken worden: de fris gekoelde Palm liep binnen als een Gallo-Romeinse godendrank.
Ondertussen zat ook Hubert niet stil. In alle rust werkt hij verder aan de eerste algehele inventarisatie van het Gentse materiaal. Soms komt hij aandraven met een of ander relict dat hij tegenkomt, en eerlijk gezegd, het is om te watertanden. Een prachtige rand van een mortuarium met de volledige lip aan, getekend met de stempel van de maker onder de rand. Dit is zoals Johnny ons weet te vertellen bij deze relicten de gewoonte om de stempel aan te brengen op deze plaats. En zoals blijkt, lijkt deze theorie ook te kloppen.
Hubert en Walter in overleg bij het materiaal uit de voorraad Gent.
Terwijl ik hiermee bezig ben dwalen mijn gedachten even af en zet ik alles eens op een rijtje.
Het is voor mij duidelijk dat het materiaal van het Stedelijk Museum Aalst uit de door onderpastoor De Brouwer eerste gevonden favissa komt. Dit materiaal is minder geordend en onbeschreven zodat men echt kan zien dat dit gebeurd is door iemand die niet gewoon is om dergelijk materiaal op een archeologisch verantwoorde manier te behandelen. Daartegenover staat het materiaal van Gent dat zeker afkomstig is van Dr. Prof. De Laet dat ordelijk en beschreven in de dozen zit. Daar het materiaal van De Brouwer is opgegraven in 1946 in de eerste favissa, en het materiaal van De Laet in 1947 en latere periodes afkomstig van het heiligdom en de bijhorende villa, zal het vermoedelijk moeilijk worden om scherven bij elkaar te brengen uit de twee verschillende voorraden.
Een joepie van Walter laat me even opschrikken, en ja hoor, hij brengt weer een compositie te voorschijn van twee voetscherven in donkergrijs aardewerk vermoedelijk een type Holwerda 31.
Na nog een laatste nabeschouwing en een kleine bespreking van de nog af te leggen weg, keren we dorpwaarts naar onze eigen nederzetting. En ik ben er niet kwaad om, want ik vecht reeds weer enkele dagen tegen een astma-aanval en een opstekende bronchitis. Stomme longen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten